Gent: rauw randje, zachte ziel
In Gent hoef je niets te plannen. De stad dwingt geen route af, maar beweegt zich met je mee. Je dwaalt wat langs het water, neemt een koffie bij een raam vol boeken, schuift ergens aan voor stoofvlees met friet – zonder dat je precies weet waarom het zo goed smaakt. Misschien is het de oude havenlucht die nog in de gevels zit. Misschien de studenten, die de stad licht houden. Of misschien gewoon de manier waarop Gent zichzelf niet zo serieus neemt.
Je merkt het in de mix van straatkunst en middeleeuwse torens, in een bar die tegelijk kerk en galerie is, en in de trappen van het Gravensteen – ooit gebouwd om indruk te maken, nu vol kinderen met kartonnen zwaarden. Alles leeft naast elkaar. Het verleden zit niet in een vitrinekast, maar aan tafel, op een bierviltje.
Neem de fiets naar het industriële Dok Noord, geniet van een schuimkraag in een ambachtelijke brouwerij, struin door Ledeberg waar je ’s ochtends baklava en ’s avonds mosselen eet. Gent is geen decorstad. Er wordt gewerkt, gestudeerd, geëxperimenteerd. Toch zit de stad nergens vol, hoe druk het ook is. Misschien omdat de mensen er zo goed zijn in hun eigen gang gaan.
En dan heb je nog de avond. Als de gevels oplichten en de stad zichzelf zachtjes dempt. Dan lijkt alles weer even mogelijk. Of juist even helemaal niet nodig.