Vergeet even het race-tempo van Rome en de overvolle grachten van Venetië. In Bologna gaat het leven op een prettiger ritme. De stad leeft niet van toerisme, maar mét toeristen — en dat merk je. Hier wandel je onder eindeloze portici (de kenmerkende zuilengalerijen) terwijl studenten op trappen zitten te kletsen met een gelato in de hand. De universiteit bestaat al sinds 1088, maar voelt opvallend jong.
De stad barst van de goede plekken om te eten — zonder dat iemand daar moeilijk over doet. In een steegje bestel je verse tagliatelle al ragù (nooit spaghetti bolognese, dat is iets voor andere landen) en krijg je er gewoon een karafje water bij, gratis. Geen theater, geen geheim menu, gewoon goed.
Voor een ander uitzicht klim je de Asinelli-toren op. Scheef en indrukwekkend, met trappen die kraken alsof ze verhalen willen vertellen. Daarna duik je een boekwinkel in, of ga je zitten op Piazza Santo Stefano met een espresso. Bologna dwingt je nergens toe, maar nodigt uit om te blijven hangen.
En dat is misschien wel de grootste luxe die een stad kan bieden: de ruimte om je eigen tempo te kiezen.